Het gaat allemaal nog wat langer duren, zei Rutte met bedroefd gezicht. Dat is niet leuk, maar op de lange termijn wel beter. Dus we moeten nog even volhouden.
Zo voelt het met Gods processen ook vaak: Een vermaning lijkt op het moment zelf geen vreugde te brengen, slechts verdriet, maar op den duur plukt wie erdoor gevormd is er de vruchten van: een leven in vrede en gerechtigheid (Heb. 12:11).

Ik bevind mij in een dubbele lock-down: die van Bonfire en die van de maatschappij. Hoewel ik enerzijds kan genieten van de rust en die ruimte die dit met zich meebrengt (voor mij dan; ik weet dat velen juist het tegenovergestelde ervaren) merk ik ook dat er weer wat geestelijke open-hart-operaties plaatsvinden. En dat er daarbij dingen aan het licht komen die ik liever niet zie of erken van mezelf.

Deze tijd is een soort test case voor de praktijk van de Bergrede (Mt. 5-7) in mijn leven. In de Bergrede gaat het om de intenties van het hart. De buitenkant ziet er soms mooier uit dan de binnenkant, zoals bij de Farizeeën. Zij stonden bekend als mensen die God op de eerste plaats hadden staan, maar in werkelijkheid draaide het allemaal om henzelf. Om hun imago; de eer van mensen. Wat ik merk is dat er bij mij ook van dat zuurdesem…d.w.z. de huichelarij (Lk. 12:2) aanwezig is. Dat ik uit volle borst kan zingen: ‘Heer, U bent alles mij, ik zoek niets buiten U!’, maar intussen toch echt wel loop te zoeken.

Ik moet veel aan Petrus denken. Hij stond op de eerste rij om Jezus te volgen, tot in de dood (Mt. 26:35), maar wat kwam hij zichzelf tegen op den duur. Toen het erop aan kwam, bleek dat hij zijn eigen leven toch net iets te lief had om geassocieerd te willen worden met Degene die ze hadden opgepakt. Tot drie keer toe kiest hij voor zijn eigen hachje. Op het moment dat Petrus geconfronteerd wordt met de lelijke werkelijkheid van zijn eigen hart draait Jezus zich om en kijkt hem recht in de ogen aan. Er staat niet bij hóe Jezus keek, maar het kan niet anders dan dat het ogen van liefde waren. Ogen die zeiden: Petrus, ik wéét het, maar ik hóu van je. Hierna huilde Petrus bitter (Lk. 22:62). Diep verdriet om de realiteit van zijn eigen zonde, maar – vermoed ik – ook ontroering vanwege de liefde en genade die uit Jezus’ ogen sprak.

Het verhaal gaat verder na Jezus’ opstanding. Petrus is weer aan het vissen geslagen en misschien vond hij het wel prima zo. Geen grote dromen meer over het bouwen van Gods koninkrijk met wonderen en tekenen, maar gewoon weer het vertrouwde leven dat hij kende. Met zijn vrienden op het mooie meer van Galilea en zijn vrouw en kinderen bij zich aan tafel. Ik kan mij voorstellen dat hij, ondanks de desillusie, de charme daarvan ergens wel weer kon waarderen. Dat apostelschap was misschien toch te hoog gegrepen…

Maar dan staat Jezus ineens op het strand en wordt duidelijk dat de vlam in zijn hart nog lang niet gedoofd is, want hij sprint de boot uit, naar Jezus toe. Jezus stelt hem een vraag: Petrus, heb je mij lief, meer dan dit alles? (Joh. 21:15). Meer dan je vrienden, je familie, ja zelfs je eigen leven? Petrus is nu veel minder uitgesproken dan voorheen. De zwakheid van zijn liefde voor Jezus is hem maar al te duidelijk geworden. Maar tegenover zijn driedubbele verloochening staat nu een driedubbel, gebroken ‘U weet dat ik van U houd’. Jezus aanvaard zijn gebroken, aarzelende liefde als oprechte liefde. Petrus wordt opnieuw geroepen om Jezus te volgen, tot het uiterste. En dat zal hij doen, niet uit eigen kracht, maar door de Heilige Geest die hij zal ontvangen.

Ik denk dat Petrus, terugkijkend, met dankbaarheid terugkeek op de pijnlijke confrontatie met zichzelf. Omdat die hem geleerd heeft dat hij niets van zichzelf te verwachten heeft in het volgen van Jezus. Want daar waar we zelf zwak zijn, daar kan Gods kracht komen. Jezus legt zijn vinger op de zwakke plek, niet om ons te veroordelen, maar om ons uit te nodigen tot een leven in zijn kracht. Hij brengt ons onvermogen naar boven, niet om ons te diskwalificeren maar om ons te leren dat onze bekwaamheid uit God is (2 Kor. 3:5).

Hij berispt ons voor onze eigen bestwil, om ons te laten delen in zijn heiligheid (Heb. 12:10). Vaak duurt het (net als de coronamaatregelen) langer dan we zouden willen. Hadden we er al lang weer op uit willen trekken, want we hebben visie, passie en energie. Maar het is beter om nog even vol te houden, zodat we uiteindelijk toegerust zijn om onze roeping te volbrengen in de kracht van zijn Geest. Voor mij persoonlijk betekent dat op dit moment: Hem daadwerkelijk te aanbidden in Geest en in waarheid.

Houd vol, het betreft hier immers een leerschool, God behandelt u als zijn kinderen (Heb. 12:7).
Wat een voorrecht!

Phillian
Bonfire Huis van gebed